Eén van de best bewaarde geheimen in ‘Brussel’ is dat vervelende beslissingen
altijd genomen worden door de Europese Commissie, terwijl de goede
beslissingen altijd genomen worden door de nationale regeringen – ook al
voert de Europese Commissie ze uit.

Regeringen zijn de baas in Europa
Niet eens met een Europese beslissing over sociale voorzieningen? Klagen doe
je bij minister Piet Hein Donner (CDA) van Sociale Zaken. Meer, of juist
minder toezicht vanuit Europa op de financiële sector? Dan moet je bij
minister Wouter Bos van Financiën zijn. Extra economische ondersteuning voor
je bedrijf, via Europa? Aankloppen kan bij minister Maria van der Hoeven van
Economische Zaken.

Voor dit soort belangrijke zaken ga je niet langs bij het Europees Parlement
of de Europese Commissie. Die hebben hierover weinig in te brengen. De
waarheid is dat de vakministers van de 27 lidstaten bij elkaar komen en voor
de Europese Commissie het beleid bepalen dat de commissie vervolgens omzet
in een wetsvoorstel.

Vervolgens gaat dat wetsvoorstel naar het Europees Parlement en de Raad van
Ministers – de verzamelde vakministers – om geaccepteerd, geamendeerd of
afgewezen te worden. Dus zowel aan het begin als aan het eind (de Raad van
Ministers) van het proces trekken de nationale politici aan de touwtjes.

Dus wie een voorstel wil beïnvloeden voordat het wet wordt, gaat langs bij
ministers in Den Haag. Wie wil lobbyen als de wetsvoorstellen in elkaar
getimmerd worden, of wie vanuit Brussel wetgeving wil initiëren, organiseert
een lobby-campagne, zoals hier,
hier
en hier
beschreven door Barbara Nieuwenhuijsen.

Vetorecht
Sterker, de eerder genoemde ministers hebben op hun vakgebieden veelal een
vetorecht binnen hun Europese ministerraad. De andere 26 lidstaten kunnen
het mogelijk over een voorstel eens zijn, maar als het gaat om belastingen,
sociale voorzieningen, economische onderwerpen en de uitbreiding van de EU
(Turkije?), veel beslissingen die raken aan Nederlandse bedrijven, kan
Nederland bijna iedere beslissing op die gebieden met een veto torpederen.

De partijen in het Europees Parlement kunnen op hun kop gaan staan, ook het
parlement staat machteloos tegenover zo'n veto. Het Europees Parlement mag
meebeslissen over de lengte van de komkommer in Europa en misschien af en
toe een telecom-wet afschieten -- mits een overgrote meerderheid (lees:
bijna iedereen) in het parlement tegen stemt.

Boos worden zinloos
Het heeft daarom weinig zin om woedend te worden op de Europese Commissie of
het Europees Parlement waar het gaat om het EU-lidmaatschap
van Turkije
, of de vraag of de EU meer Noord-Afrikaanse
arbeiders
moet gaan aantrekken, twee economisch gezien zware
beslissingen.

Toch richtten de meeste lezers in de reactievelden van bovengenoemde artikelen
hun pijlen op de EU-politici, en niet op de nationale regeringen die de
Europese Commissie de opdracht gaven om verkennende toelatingsgesprekken te
beginnen met Turkije. Maar wie er bij Europese politici op aandringt dat
Turkije wel of - zoals de ruime meerderheid wil - geen lid mag worden van
Europa, is aan het verkeerde adres.

Het is overigens niet zo gek dat mensen denken dat ze 'Brussel' moeten
aanspreken. Veel nationale politici verhullen hun steun voor toetreding van
Turkije. Dat doen ze omdat zoveel peilingen aangeven dat de meeste kiezers
tegen toetreding zijn. En dus mag bijvoorbeeld de Europese Commissie de
klappen opvangen.

Ben je een ondernemer, of heb je een pan-Europees belastingprobleem, klop dan
niet meteen aan bij 'Brussel' maar richt je eerst tot Den Haag. Want daar,
en in al de andere EU-hoofdsteden worden de initiatieven voor nieuw Europees
economisch beleid genomen.

Dit artikel is oorspronkelijk verschenen op z24.nl